In Het geheim van de Meester Extra, tussen linnen en vernis, neemt restaurator Michel van de Laar je mee in de fascinerende wereld van het kunstenaarschap.
In deze aflevering vertelt Michel onder meer over de kleur blauw, een moeilijk pigment dat vaak onbetaalbaar is. Verder laten ook materiaaldeskundige professor Joris Dik, wetenschapshistoricus Thijs Hagendijk en kunstenaar en onderzoeker Lisa Wiersma hun licht schijnen over dit onderwerp.
Pigmenten in de prehistorie
De eerste pigmenten die in de prehistorie werden gebruikt waren aardkleuren. Deze vonden mensen in het gesteente of het zand om hen heen. Hieruit werden de kleuren rood, bruin en met enkele moeite zwart bemachtigd. Voor het schilderen van de hemel of water was echter blauw nodig. Een goede blauw wordt gezien als heilige graal, maar het verkrijgen hiervan is een grote moeilijkheid.
Blauwtinten
Er zijn een beperkt aantal pigmenten waarmee blauw kan worden weergegeven. Ultramarijn komt met veel risico’s, denk aan oorlogen, piraten en rovers, uit Afghanistan. Door het transport over zee lopen de kosten hoog op, wat ultramarijn het duurste pigment maakt. De prijs is een van de belangrijkste beweegredenen dat bepaald welk soort blauw je terugziet op meesterwerken. Azuriet wordt gewonnen in Hongarije, maar is net als ultramarijn prijzig. En dus kwam de uitvinding van smalt als geroepen. Het pigment, met glas als hoofdingrediënt, is een goedkoop alternatief voor het uiterst kostbare ultramarijn. Zowel Rembrandt als Jacob van Ruisdael gebruikten smalt in hun kunstwerken. De 17e-eeuwse kunstschilder Jan Steen maakte voornamelijk gebruik van het pigment indigo, bekend van spijkerbroeken.
Met de komst van synthetisch ultramarijn in 1806 lijken alle problemen opgelost. Synthetisch ultramarijn wordt zoal geproduceerd uit soda, zwavel of houtskool. Dit wordt gestookt, waarbij een groene verfstof ontstaat. Bij afkoeling oxideert deze tot ultramarijn.