De 25-jarige Ella van Poucke was tien toen ze wist dat ze professioneel cellist wilde worden. Muziek kreeg ze met de paplepel ingegoten, maar haar liefde voor de cello groeide pas echt toen ze in Duitsland aan de Kronberg Academy ging studeren. Van welke muziek wordt Ella gelukkig? En hoe ziet ze de toekomst voor zich?
Dit interview staat in het cd-boekje 'AVROTROS Klassiek presenteert... Ella van Poucke', een luxe uitgave speciaal voor leden van AVROTROS Klassiek. In het boekje staan interessante interviews, kijk- en luistertips en leuke columns. De bijbehorende cd is het debuutalbum van celliste Ella van Poucke, met prachtige encores van o.a. Bach en Ravel.
Hoe en wanneer is de liefde tussen jou en de cello ontstaan?
"Toen ik geboren werd, speelden mijn ouders allebei in het Radio Symfonie Orkest; mijn moeder als altvioliste en mijn vader als trompettist. Muziek is me echt met de paplepel ingegoten. Op mijn vierde ben ik begonnen met viool spelen. Dat was geen succes: het voelde niet comfortabel en ik vond de klank onaangenaam. Toen ik zes was, ben ik overgestapt op de cello en daarmee had ik meteen een klik. Ik herinner me dat ik een opname had van het celloconcert van Dvořák, gespeeld door cellist Colin Carr, een vriend van de familie, met het RSO. Die heb ik grijsgedraaid. Ik was toen al vrij gedisciplineerd: standaard ging ik na schooltijd eerst een half uur studeren, en pas daarna buiten spelen. De studeertijd stelde ik in met een kookwekker.”
Wanneer wist je dat je professioneel celliste wilde worden?
“Op mijn tiende. Vanaf dat moment begon ik echt van muziek te houden en ging ik intensiever studeren. Van mijn vijftiende tot mijn tweeëntwintigste heb ik in Duitsland aan de Kronberg Academy gestudeerd. Frans Helmerson was daar mijn hoofddocent; daarnaast kreeg ik les van onder meer Gary Hoffman. Verder waren er masterclasses van andere topmusici, zoals Andras Schiff, Christoph Eschenbach en Daniel Barenboim. We hadden een gave klas, het niveau was ontzettend hoog, iedereen speelde met elkaar. Dan leef je echt in een heel intense en enorm inspirerende bubbel.”
Bach is de grootvader van alle componisten. Zijn muziek speel ik bijna elke dag.
Van welke muziek word jij gelukkig?
“Bach en Beethoven staan toch wel bovenaan. Bach is tijdloos; hij is de ‘grootvader’ van alle componisten na hem. Zijn muziek speel ik bijna elke dag. Qua genre zie ik kamermuziek als de basis van alles; een celloconcert is eigenlijk kamermuziek in het groot. Verder hou ik van jazz en volksmuziek. Vorig jaar was ik in Cuba, daar klinkt overal op straat muziek. Geweldig! Je merkt gauw genoeg of muziek uit iemands hart komt. En daar gaat het uiteindelijk om.”
Hoe zie je de toekomst voor je?
“Ik prijs mezelf gelukkig dat er veel leuke projecten op me afkomen. Wel vind ik het belangrijk om altijd volledig achter een project te staan. Zo ben ik erachter gekomen dat ik het liefst kamermuziek speel als ik op voorhand weet dat het tussen mij en mijn partner(s) klikt. Als je op een festival speelt, weet je dat niet altijd van tevoren. Dat kan verfrissend zijn, maar ook moeilijk en vermoeiend; het gaat om de balans. Ik heb een aantal vaste partners/vrienden met wie ik graag speel, je hebt dan de mogelijkheid om samen dieper de muziek in te duiken en dat maakt het voor mij extra betekenisvol. Steeds vaker speel ik als solist met orkesten, dit is iets wat ik nog verder zou willen ontwikkelen. Alles bij elkaar ben ik heel blij met hoe het gaat, eigenlijk heb ik het mooiste vak van de hele wereld!”
Ik heb het mooiste vak van de wereld.
Tekst interview: Joost van Beek