Elke week kunt u hier meer lezen over het verhaal achter een bekende, of juist voor het grote publiek onbekende, opera. Verrassend, verwarrend, emotioneel of bombastisch: opera kent vele vormen. Vorige week was er aandacht voor Verdi’s Requiem, een katholieke dodenmis met eigenschappen van een opera. Deze week is het de beurt aan de opera waarmee het allemaal begon voor De Nationale Opera: Der Rosenkavalier van Richard Strauss.
50 jaar geleden
Op 17 november 1965 vond in de congreszaal van het nieuwe RAI gebouw in Amsterdam een uitvoering van Der Rosenkavalier plaats. Dit was het debuut van de ‘Nederlandse Operastichting’, de opvolger van de ‘Stichting Nederlandse Opera’. Hoe subtiel het verschil in naam ook was, met de nieuwe benadering ontstond een organisatie die uniek was in de wereld. De Nederlandse Operastichting ging aan het werk als een internationaal bedrijf. Er was geen vast orkest of een vast gebouw; die werden voor elke productie apart ingehuurd. De Belgische Maurice Huisman had als intendant de leiding over de nieuwe stichting. In de tijd rond de première van de eerste productie zei hij tegen de Telegraaf: “We moeten een nieuw publiek opbouwen. De mensen komen alleen nog uit hun huizen en bij hun t.v’s vandaan voor iets werkelijk bijzonders. Daarom moet de opera geïnternationaliseerd worden, moeten de beste artiesten uit verschillende landen samenwerken in grote produkties die in al die landen worden vertoond.” De nieuwe Nederlandse Operastichting had de ambitie om met moderne middelen de “betovering van het toneel” mogelijk te maken, en de mensen “aan hun tijd te onttrekken.”
De wereldberoemde Nederlandse sopranen Gré Brouwenstijn en Cristina Deutekom zongen in Der Rosenkavalier.
Een opera in de RAI
Voor het debuut van de Nederlandse Operastichting werd de opera Der Rosenkavalier gekozen. Dat was in de eerste plaats omdat Strauss’ muziek populair was onder het grote publiek in Nederland. Der Rosenkavalier was een opera “die wij hebben gekozen omdat het een werk is van hoge kwaliteit, dat populair is bij iedereen”, aldus Huisman. Daarnaast had de opera een licht thema: een verhaal over omgang met ouderdom en de liefde. Misschien wel daarom oversteeg de opera zijn voorgangers flink in populariteit: het groeide uit tot Strauss’ grootste operawerk.
Richard Strauss
Toen Richard Strauss rond het einde van de 19e eeuw steeds meer zijn naam aan het vestigen was, kreeg hij ook meer artistieke vrijheid. Hij gaf zichzelf het doel de grootste Duitse operacomponist van zijn tijd te worden en verhuisde naar Berlijn. Na een moeizaam begin in het operagenre kende hij in 1905 en 1909 zijn eerste operasuccessen met respectievelijk Salome en Elektra. Salome ging over een femme fatale (vergelijkbaar met Alban Bergs Lulu) en Elektra over een bloederig verhaal uit de Griekse mythologie, waarin Elektra een extreem diepgaande haat koestert tegen haar moeder. Niet bepaald lichte thema’s. De opera die volgde was Der Rosenkavalier. Voor deze opera werkte Strauss voor het eerst intensief samen met schrijver Hugo von Hofmannsthal, wat later nog vaker zou gebeuren. Der Rosenkavalier werd een luchtiger verhaal, gebracht met wat humor: het was een verhaal over omgang met het verstrijken van de tijd, ouderdom en de kracht van de liefde. Misschien wel daarom oversteeg de opera zijn voorgangers flink in populariteit: het zou Strauss’ meest geliefde operawerk worden.
Der Rosenkavalier in het kort
Der Rosenkavalier gaat over de vorstin ‘De Marschallin’ en haar minnaar en aanstaande echtgenoot: de veel jongere en elegante Octavian. Andere hoofdpersonages zijn Sophie, de aantrekkelijke jonge dochter van de adellijke Herr von Faninal, en baron Ochs, de oudere baron die enigszins lomp en vals overkomt. Op een dag zitten de Marschallin en Octavian in het slaapvertrek. Als de luidruchtige Ochs aan komt zetten verstopt Octavian zich en komt verkleed als kamermeisje terug. Wanneer Ochs dan binnenkomt en de Marschallin vraagt welke cavalier hij het best kan kiezen om zijn jonge minnares Sophie (volgens de traditie) een roos te sturen, beveelt de Marschallin Octavian aan. Het eerste deel eindigt wanneer Marschallin niet kan stoppen met klagen over het ouder worden, tot frustratie van Octavian. In het tweede deel brengt cavalier Octavian de roos namens Ochs aan Sophie en voelen zij zich plots tot elkaar aangetrokken. Wanneer ze omhelzen worden ze betrapt door de boze Ochs, waarop een confrontatie volgt. Ochs krijgt later een briefje van het zogenaamde kamermeisje (eigenlijk Octavian). In het derde deel ontmoeten het 'kamermeisje' en Ochs elkaar in een café. Daar wordt door verschillende mensen met de valse Ochs afgerekend. Ochs zegt dat het kamermeisje zijn vrouw is, de vader van Sophie hoort het en is woedend. Zo zijn beide huwelijken op de klippen gelopen. Hoewel de Marschallin dat betreurt, is Octavian ervan overtuigd dat hij de juiste keuze voor Sophie heeft gemaakt. Misschien is het het positieve thema dat de opera zo populair maakt: de liefde wint het van de macht.
V.l.n.r.: Octavian [Paula Murrihy], Die Marschallin [Camilla Nylund], Sophie [Hannah-Elisabeth Müller] en Baron Ochs [Peter Rose].
Terug naar 1965. Der Rosenkavalier staat bekend als een lastig werk voor het orkest. Dirigent Richard Kraus, het Utrechts Stedelijk Orkest en de wereldberoemde sopranen Christina Deutekom en Gré Brouwensteijn bereidden zich daarom al weken voor de première voor. Alle ingrediënten voor een succesvol en feestelijk begin van de nieuwe Operastichting waren aanwezig. De opera ging plaatsvinden in de recent gebouwde congreszaal van de RAI in Amsterdam. Deze zaal had zwakkere punten, zoals de galmende akoestiek en het brede podium, maar kon veel publiek huisvesten en kwam bovendien overeen met het moderne vernieuwende imago van de Nederlandse Operastichting. Vrijwel elke overige grote operazaal in Europa had namelijk het standaard 19e-eeuwse karakter dat als ‘decadent’ werd gezien. De première verliep voortreffelijk, waarmee de Nederlandse Operastichting bewees dat het klaar was voor de toekomst.